les 12: Jozef

Lea kan makkelijk kinderen krijgen en Jakob krijgt veel zoons bij Lea, maar Rachel is lange tijd onvruchtbaar. Uiteindelijk lukt het toch en krijgen ze een zoon: Jozef. Omdat Jozef een zoon is van zijn geliefde Rachel houdt Jakob veel meer van zijn zoon Jozef dan van de zoons van Lea.

Jakob woonde met zijn twaalf zoons in het land Kanaän. Toen Jozef zeventien jaar was, ging hij met zijn broers mee de schapen hoeden. Als hij iets slechts over zijn broers hoorde, verklapte hij het thuis aan zijn vader. De broers ergerden zich aan Jozef, ze hadden hem liever niet mee. Ook waren ze jaloers op hem. Want hun vader Jakob mocht Jozef liever dan zijn andere zonen. Hij liet voor Jozef bijvoorbeeld een heel mooi en duur gewaad maken. De broers begonnen Jozef te haten.

Op een dag had Jozef een droom en hij vertelde die aan zijn broers. Hij zei: “Ik droomde dat we op het veld bezig waren graanschoven te binden. Toen rees opeens mijn schoof overeind en bleef staan, maar jullie schoven gingen er in een kring omheen staan en bogen zich voor de mijne.” Toen zeiden zijn broers: “Jij wilt zeker de baas over ons spelen!” En hun haat werd nog heviger, omdat Jozef zulke dromen had en ze hun vertelde.

Op een dag riep Jakob Jozef bij zich. Hij zei tegen hem: “Ga eens kijken waar je broers de schapen weiden. Ze zijn al zo’n tijd weg. Kijk of alles in orde is, en kom het me dan vertellen.” Jozef ging op pad. Toen de broers hem in de verte zagen aankomen, zeiden ze: “Kijk, daar komt die dromer! We zullen hem doodslaan en in een put gooien. En we zeggen gewoon, dat een wild dier hem heeft opgevreten. Dan zullen we nog wel eens zien wat er van zijn dromen uitkomt.’ Maar Ruben, de oudste van de twaalf, zei: “Nee, we moeten hem niet doden. Hier in de buurt is een put, gooi hem daarin, maar laat hem in leven.” Ruben was van plan Jozef later stiekem uit de put te halen en bij zijn vader terug te brengen. Toen Jozef bij zijn broers was gekomen, grepen ze hem. Ze rukten hem het mooie kleed van het lijf en smeten hem in de put. Gewoonlijk stond daar water in, maar hij was nu droog. Daarna gingen de broers zitten en begonnen te eten.

Plotseling zagen ze een karavaan van handelaars aankomen. Ze waren met hun kamelen op weg naar Egypte. Toen zei Juda, één van de broers, tegen de anderen: “We kunnen Jozef beter aan die handelaars verkopen. Dan hebben we tenminste niet een moord op ons geweten. Hij is tenslotte onze broer.”

De broers trokken Jozef uit de put en verkochten hem als slaaf. De handelaars namen Jozef mee naar Egypte. Toen namen de broers Jozefs kleed, slachtten een geit en doopten het kleed in het bloed. Vervolgens stuurden ze het kleed naar hun vader, met de woorden: “Dit hebben we gevonden. Kijk eens of dit het kleed van Jozef is of niet.” Jakob herkende direct het kleed dat hij voor Jozef had laten maken. Hij riep: “Het is het kleed van mijn zoon! Een wild dier heeft Jozef verslonden! Ik zal over hem treuren tot aan mijn graf.”

De slavenhandelaars verkochten Jozef in Egypte aan Potifar. Die was hoofd van de lijfwacht van de farao. Potifar nam Jozef als bediende in zijn huis. Jozef deed zijn werk goed. Al gauw gaf Potifar hem het toezicht over zijn huishouding. Na enkele jaren was Jozef was een knappe jongeman geworden. Potifars vrouw werd verliefd op hem. Ze wilde hem verleiden. “Kom toch bij me,” zei ze tegen Jozef, “kom een keer bij me in bed.” Maar Jozef zei: “Hoe kan ik dat doen? Potifar heeft alles in zijn huis aan mij toevertrouwd. Dan kan ik toch niet met zijn vrouw gaan vrijen!”

Op een dag probeerde Potifars vrouw het opnieuw. Ze kwam naar Jozef toe en pakte hem vast bij zijn kleed. Maar Jozef rukte zich los en rende weg. Hij verloor daarbij zijn kleed. De vrouw van Potifar was erg boos. Ze begon te schreeuwen: “Moetje eens kijken! Die slaaf, die mijn man in huis genomen heeft, die kwam op me af en wilde me aanranden. Ik begon hard te schreeuwen. Toen liep hij gauw weg, maar liet in de haast zijn kleed hierachter.” Potifar geloofde zijn vrouw. Hij werd woedend. Hij liet Jozef arresteren en in de gevangenis werpen.

Opdracht 1: Beantwoord de volgende vragen.

  1. Wat wilden de broers met Jozef doen?
  2. Welke broer zorgde ervoor dat hun plan veranderde?
  3. Wat gingen ze toen met Jozef doen?
  4. Wat vertelden ze hun vader Jacob wat er met Jozef gebeurt was?
  5. Jozef ging in Egypte bij Potifar werken. Wat voor baan had Potifar?
  6. Waarom geloofde Potifar zijn vrouw wel en Jozef niet?
  7. Gebeurt het tegenwoordig ook wel eens dat iemand onschuldig veroordeeld wordt?

Jozef in Egypte

In de gevangenis zaten ook gevangenen van de farao (zo heet de koning van Egypte). Het hoofd van de bakkers en het hoofd van de wijnschenkers van de farao zaten er gevangen. In een nacht kregen die allebei een droom. Toen Jozef de volgende morgen bij hen kwam, zag hij dat er iets met ze was. Hij vroeg de opperschenker en de opperbakker: “Waarom zijn jullie zo somber?’ Ze antwoordden: “We hebben alle twee een droom gehad, maar we weten niet wat hij betekent.’ Jozef zei: “Vertel het mij eens, wat jullie gedroomd hebben.’

Toen begon de opperschenker: “Ik zag in mijn droom drie wijnranken. Ze groeiden uit tot trossen met rijpe druiven. Die plukte ik, en ik perste het sap in de beker van de farao.” Toen zei Jozef: “Die drie ranken zijn drie dagen. Over drie dagen zal de farao je uit de gevangenis halen. Je mag je werk weer gaan doen, zodat je weerde beker van de farao mag vullen, net als vroeger.” De schenker was heel blij. “Denk je werkelijk dat dit zal gebeuren?’ vroeg hij aan Jozef. Jozef zei: “Dat kan ik je niet zeggen. Dromen zijn een zaak van God. Maar als je weer bij de farao werkt, wil je hem dan over mij vertellen? Dat ik onschuldig in de gevangenis zit?”

Daarna vertelde de opperbakker zíjn droom. Hij zei: “Ik droomde, dat ik drie manden met brood droeg. In de bovenste zat fijn gebak voor de farao. Maar er kwamen vogels die uit de bovenste mand begonnen te eten.” Jozef zei: “Die drie mandenzijn drie dagen. Over drie dagen zal de farao je uit de gevangenis halen en je laten ophangen. De vogels zullen komen en je lijk opeten.”

Drie dagen daarna vierde de koning zijn verjaardag. Op die dag liet hij zijn beide dienaren uit de gevangenis halen. De opperschenker mocht zijn werk weer gaan doen, maar de opperbakker werd opgehangen, precies zoals Jozef het had voorspeld. Maar de opperschenker dacht daarna helemaal niet meer aan Jozef. Hij vergat hem.

Twee jaar later had de farao een droom. Hij stond aan de oever van de Nijl en zag zeven mooie vette koeien uit het water klimmen. Ze gingen eten van het gras aan de waterkant. Daarna kwamen er zeven lelijke magere koeien uit de Nijl. Die gingen ook aan land en vraten de zeven vette koeien op. Maar daarna waren ze nog even stakerig als ze daarvoor geweest waren. Toen werd de farao wakker uit zijn droom. Hij werd onrustig en hij vroeg zich bezorgd af wat dit kon betekenen. Toen zei de opperschenker: “Nu schiet me ineens iets te binnen. Toen de bakker en ik in de gevangenis zaten, was daar een jonge slaaf. Wij droomden beiden in dezelfde nacht een bijzondere droom. En deze Hebreeuwse slaaf legde onze dromen uit. En het kwam allemaal precies zo uit als hij ons gezegd had.”

Toen liet de farao Jozef meteen uit de gevangenis halen. Hij zei tegen hem: “Ik heb een droom gehad, die niemand kan verklaren.” En de farao vertelde hem zijn droom. Toen zei Jozef: “Die zeven mooie koeien betekenen zeven jaren van welvaart. En die zeven magere en lelijke koeien, betekenen zeven jaren van hongersnood. Er zullen in Egypte zeven vruchtbare jaren komen, waarin er een overvloed aan graan zal groeien. Daarna zullen er zeven schrale jaren komen, waarin hongersnood zal uitbreken.

De farao was onder de indruk van de uitleg van Jozef Hij zei tegen Jozef: “Niemand is zo wijs als jij. Ik stel jou aan over alles wat ik bezit, en het hele volk moet jou gehoorzamen.” De farao stelde Jozef aan over het hele land Egypte, hij hing hem een gouden ketting om zijn schouders en gaf hem zijn zegelring. Jozef reisde als de hoogste minister het hele land door. Hij liet in de jaren van welvaart overal koren bijeenbrengen, en legde voor elke stad grote voorraden aan.

Toen de zeven slechte jaren aanbraken, kwam er een grote hongersnood in alle landen. Alleen in Egypte was brood te krijgen. En Jozef liet overal de korenschuren openen en begon het graan te verkopen. Ook uit andere landen kwamen de mensen naar Egypte om van Jozef graan te kopen. Ook in Kanaän heerste hongersnood. Toen Jakob hoorde dat er in Egypte koren te koop was, zei hij tegen zijn zoons: “Waar wachten jullie nog op? Reis naar Egypte en koop voor ons allen graan, zodat we niet van honger sterven.” Dus trokken Jozefs broers naar Egypte om graan te kopen.

Toen de broers bij Jozef kwamen, herkenden ze hem niet. Ze bogen diep voor hem op de grond. Jozef herkende ze direct, maar hij zei niet meteen wie hij was. Hij sprak tegen hen in het Egyptisch. Een tolk moest vertalen wat hij tegen hen zei. Hij wist wel wie ze waren en dacht aan de droom die hij had gehad over de korenschoven die voor zijn korenschoof bogen. Jozef laat de broers niet merken dat hij hen herkend heeft. Hij vraagt op onvriendelijke toon waar ze vandaan komen. Ze vertellen dat ze uit Kanaän komen en dat ze gekomen zijn om voedsel te kopen. Ze vertellen ook dat ze oorspronkelijk met zijn twaalven waren, en dat Benjamin bij zijn vader gebleven was.

Jozef beschuldigt zijn broers dat ze spionnen zijn en dat ze willen zien waar de zwakke plekken van Egypte zijn. De broers ontkennen het. Ze zijn bang voor deze onderkoning. Jozef blijft zeggen dat ze spionnen zijn. Drie dagen lang worden de broers gevangengezet. Dan worden ze uit de gevangenis gehaald. Jozef houdt een van de broers gevangen als gijzelaar. De anderen moeten teruggaan naar hun vader en als ze terugkomen, dan moeten ze ook Benjamin meenemen. Nu voelen de broers zich schuldig om wat ze met Jozef hebben gedaan. Ze zeggen: ‘dit is onze straf, omdat we ons niets van Jozef smeekbeden hebben aangetrokken.’ (Ze geloofden dat het een straf van God was, dat ze nu in de ellende zaten.) Simeon bleef achter. Hij diende als gijzelaar. Jozef verstond alles wat zijn broers bespraken. Hij hoorde dat ze spijt hadden. Jozef liet het niet merken, maar hij kon toen hij alleen was zijn tranen niet bedwingen. Thuisgekomen vertelden de broers wat er in Egypte gebeurd was. Bovendien ontdekten de broers thuis dat Jozef het geld wat ze betaald hadden voor het voedsel weer teruggelegd had bij het voedsel. Jacob wilde de broers niet terug laten gaan naar Egypte. Maar het voedsel wat ze meegenomen hadden raakte weer op. Nu stonden ze voor de keus om Benjamin mee te nemen naar Egypte of te verhongeren. Ruben beloofde zijn vader dat hij Benjamin zou beschermen. Hij zei: u mag allebei mijn zonen doden als ik Benjamin niet veilig mee terugneem. Jacob moest Benjamin wel mee laten gaan. Weer gingen ze naar Egypte.

Opdracht 2: Beantwoord de volgende vragen.

  1. Wat voor betekenis hadden de dromen van de farao over de vette en de magere koeien?
  2. Waarom kreeg Jozef een zegelring van de farao?
  3. Wat deed Jozef in de zeven vette jaren?
  4. Leg uit waarom de broers dachten dat ze een straf van God kregen.

Bij het tweede bezoek probeert Jozef zijn broers uit. Hij wilde weten of zijn broers nog gemene streken hadden. Bij hun terugreis wordt het geld dat ze betaald hebben weer meegegeven. Verder werd de zilveren beker van Jozef in de zadeltas van Benjamin gedaan. Jozef liet zijn mannen achter de broers aangaan. In Benjamins tas wordt de zilveren beker gevonden. Benjamin wordt beschuldigd van diefstal. Hij moet nu als slaaf in Egypte blijven. Maar dan komen de broers voor hem op. Ze willen niet dat Benjamin straf krijgt. Ze willen hem helpen. De broers zijn verandert. Jozef lieten ze in de steek. Maar Benjamin verdedigen ze. Ze zeggen tegen Jozef, we zullen allemaal uw slaaf worden, als u Benjamin maar weer terug laat gaan naar zijn vader. Verder vertellen ze Jozef dat ze nog een broer hadden die gestorven was (want de broers denken dat Jozef dood is). Jozef stuurt de Egyptenaren weg en maakt zich bekend aan zijn broers. Zijn broers kunnen het eerst niet geloven. Jozef leeft!! En het wonderlijkste is dat Jozef niet kwaad is op zijn broers. Jozef zegt, dat God ervoor gezorgd heeft dat hij in Egypte kwam. Zodoende kon hij onderkoning worden en zorgen dat zijn familie voldoende te eten heeft. Jozef vergeeft zijn broers. Hij is niet kwaad op hen. Hier kun je zien dat Jozef net als Jezus anderen de verkeerde dingen wil vergeven. Jozef lijkt hier op Jezus. Jozef geeft opdracht dat zijn broers Jacob uit Kanaän ophalen. Thuisgekomen vertellen de broers van Jozef tegen Jacob dat zijn zoon Jozef leeft. Jacob kan/wil het eerst niet geloven. Hij denkt dat zijn zoons hem wat wijs maken. Maar Jacobs zonen vertellen eerlijk wat er is gebeurt. Nu wordt Jacob blij. Hij wil nu ook naar Egypte en Jozef zien. Opgewekt gaat hij mee. Wat een gelukkig moment om Jozef weer te zien. Ook maakt Jacob kennis met de farao (koning) van Egypte. Hij zegent de farao. Jacob krijgt met zijn familie het mooiste gebied in Egypte. Ze mogen in het gebied van Gosen wonen. Vlakbij de Nijl. Waar water en voedsel is. Op het eind van Jacobs leven zegent hij de zonen van Jozef. Jozef heeft twee zonen. Hij si getrouwd met een Egyptische vrouw. Manasse is de oudste zoon van Jozef. Efraïm de jongste. Jacob zegent de jongste. Zoals Jacob zelf als jongste zoon de zegen van Isaak kreeg (in plaats van Esau), zo geeft hij de zegen aan de Efraïm. Vlak voor Jacob sterft geeft hij zijn zoons de opdracht dat ze hem bij Abraham en Isaak in Kanaän (het tegenwoordige Israël moeten begraven. Dit gebeurt. Na Jacobs dood zijn de broers van Jozef bang dat Jozef nu wraak gaat nemen tegen hen. Immers Jacob hun vader die hen kon beschermen is weg. Maar de vergeving van Jozef is echt. Hij wil geen wraak. Hij wil alleen het goede voor zijn broers. Jozef wordt 110 jaar oud. Na zijn dood werd hij gebalsemd. Je zou kunnen zeggen dat hij een soort mummie werd. Jozef wilde dat zijn lichaam weer terug ging naar Kanaän. Ruim vierhonderd jaar later nemen de Israëlieten het lichaam van Jozef mee terug naar Kanaän.

Dit bericht is geplaatst in Godsdienst Klas 1. Bookmark de permalink.